Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eindhoven

betekenis & definitie

Ned. gemeente in het zuidoosten van de prov. Noord-Brabant, 79,09 km2, 192600 inw., 75 % r.k., 7,5 % n.h., 7,5 % overige, 10,0 % g. kerkg.

Een groot deel van de oppervlakte wordt in beslag genomen door stedelijke bebouwing, parken, sportvelden e.d. aan de rand van de stad. De gemeente omvat naast de stad Eindhoven de dorpen Acht, Gestel, Philipsdorp, Stratum, Strijp, Tivoli, Tongelre en Woensel. De bodem bestaat uit zwak lemig zand tot zandig leem en groengronden langs de Dommel en haar zijstroompjes. Eindhoven was tot het einde van de 19e eeuw structureel en economisch een verzorgingscentrum van een klein plattelandsgebied (ca. 6000 inw.). Door de groei in verband met de vestiging van m.n. de Philips’ Gloeilampenfabrieken NV (produktie sinds 1891, als NV sinds 1912) had Eindhoven in 1930 ruim 90000 inw. Een groot gedeelte van de ‘oude’ industrie (textiel, tabak, houtbewerking, wasserijen, luciferfabricage) heeft zich kunnen handhaven.

De na-oorlogse expansie heeft zich m.n. in de metaalsector gemanifesteerd (elektrotechnische industrie, transportmiddelen, constructiebedrijven, machinefabrieken e.d.). Ook het Philipsconcern kwam in Eindhoven tot nieuwe vestigingen (o.a. televisie, glasfabriek, transportcentrum, cartonnagefabriek en een natuurkundig laboratorium). Voorts zijn er bouwbedrijven, betonfabrieken, een zuivelfabriek en een sigarettenfabriek. Het Daf-concern (zie Doorne’s Automobielfabrieken NV, van) groeide in 25 jaar van ca. 800 tot ca. 6700 werknemers. Produkten zijn o.a. personenauto’s in samenwerking met Volvo, trucks, stadsbussen, bedrijfswagens. Het aantal bezette arbeidsplaatsen was in 1974 102100.

Van de 6107 ondernemingen in 1974 hadden 5324 bedrijven minder dan 10 personen in dienst en acht meer dan 500 werknemers. Van de arbeidsplaatsen werden er 56000 bezet door Eindhovenaren, 22000 werknemers kwamen uit de andere agglomeratiegemeenten, bijna 16000 uit overig Noord-Brabant, ruim 4000 uit de rest van Nederland en 4400 uit het buitenland.De industriële groei vereiste een reconstructie van de binnenstad, waarmee direct na de oorlog kon worden begonnen door de oorlogsverwoestingen. Een ‘hoogspoorplan’ is uitgevoerd annex het nieuwe station, nieuwe winkelstraten, de rondweg. De binnenstad ontwikkelde zich tot een belangrijk koopcentrum met alle grote warenhuizen. Het centrum telt ruim 300 winkel vestigingen. De stedebouwkundige structuur van de stad is aanmerkelijk gewijzigd door de nieuwe woonwijken. Hierbij is de ligging van de rivierdalen van Dommel, Tongelreep en Gender, die met hun groene omzoming tot diep in het stadslichaam doordringen, bepalend.

Het karakter van de woonwijken werd m.n. bepaald door het eengezinshuis. Na de Tweede Wereldoorlog is op beperkte schaal het meergezinshuis in hoogbouw toegepast, vooral langs de verkeerswegen en groenstroken. In de tweede helft van de jaren vijftig is de opkomst begonnen van de randgemeenten, die een gedeelte van de woonfunctie van Eindhoven overnamen. De bevolking van deze gemeenten is voor werkgelegenheid en voorzieningen grotendeels aangewezen op Eindhoven. Deze verbondenheid heeft geleid tot de bestuurlijke samenwerking van Eindhoven en de randgemeenten Best, Geldrop, Heeze, Leende, Nuenen, Oirschot, Son, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre in het samenwerkingsverband agglomeratie Eindhoven.

Ook sociologisch gezien is Eindhoven in belangrijke mate ‘Philips-stad’. Niet alleen dat een groot gedeelte van de industriële beroepsbevolking bij Philips werkzaam is, maar ook de andere bevolkingsgroepen worden min of meer sterk beïnvloed door de voorzieningen, die het concern voor zijn personeel heeft getroffen: een gedifferentieerd onderwijs-apparaat, een gezondheidscentrum, sporterenigingen, toneelclubs, schouwburg, clubhuizen, woonwijken enz.

Bij het veelzijdige geheel van scholen voor voortgezet onderwijs zijn m.n. te noemen de diverse opleidingen voor lager en middelbaar beroepsonderwijs, de Hogere Technische School, sociale academies, de HEAO-school, de Academie voor Industriële Vormgeving en de Technische Hogeschool (1957).

Rijk aan historische gebouwen is Eindhoven niet.

In Woensel ligt het kasteel Eckhart, thans verpleeginrichting. Het Stedelijk Van Abbemuseum dateert van 1935; andere tentoonstellingsruimten zijn: Museum Kempenland, galerie De Zonnewijzer en expositiezaal De Krabbendans. In 1966 is het Evoluon, een permanent tentoonstellingsgebouw van Philips van zeer opmerkelijke constructie, gerealiseerd. Eindhoven bezit verder een Stadsschouwburg, het Philips-stadion, het gemeentelijk Sportpark en een kunstijsbaan. Het vliegveld Welschap wordt gebruikt voor binnenlandse lijnvluchten.

GESCHIEDENIS

Eindhoven wordt reeds in de 7e eeuw genoemd; het ontwikkelde zich tot een handelscentrum en kreeg in 1232 van hertog Hendrik I van Brabant stadsrechten. Het was de hoofdstad van Kempenland, een van de kwartieren van de Meierij. De stad leed zwaar tijdens de GeldersBrabantse oorlogen en was tijdens de Tachtigjarige Oorlog afwisselend in Spaans en Staats bezit. Er ontwikkelde zich lange tijd geen zelfstandige industrie door de afhankelijke positie van Staats-Brabant. Hoewel er zich in de 19e eeuw hoeden-, sigarenen textielindustrie vestigden en in 1846 het Eindhovensch kanaal naar Helmond werd gegraven, terwijl in 1866 de spoorlijn naar ’s-Hertogenbosch werd aangelegd, kwam de opbloei pas na 1900 met de vestiging van Philips en andere industrieën, die hier goedkope arbeidskrachten vonden. Eindhoven ontwikkelde zich in de 20e eeuw tot de vijfde stad van Nederland.

LITT. H.Mandos en A.D.Kakebeeke (red.), Oud- Eindhoven (1950); A.Coolen, Groei van een stad (1951); S.H.Zoetmulder, Eindhovens onstuimige groei (1960-61); T.Klaversma, De heren van Cranendonk en Eindhoven, ca.1200-1460 (1969).

< >