v., (ook: oölogie), de studie van vogeleieren, vanuit dier-systematisch oogpunt of met betrekking tot consumptie- en broedeieren.
De eierkunde bewijst o.a. diensten bij de rangschikking van de vogels. Hierbij wordt gelet op de grootte, de vorm, de structuur, tekening en kleur van de eischalen. Bij de kwaliteitsbeoordeling van consumptie- en broedeieren wordt aandacht besteed aan het eigewicht, de vorm, de kleur, sterkte en gladheid van de eischaal, de consistentie van het wit en de kleur van de dooier. Sommige ziekten, voedergrondstoffen en geneesmiddelen kunnen de kwaliteit van consumptie-eieren beïnvloeden. Het rijpingsproces van broedeieren wordt gestoord door o.a. mineraaltekorten in de voeding van de moederdieren of door virusziekten bij deze moederdieren. Ook op het gebied van de volksgezondheid bewijst de eierkunde zijn nut. Bepaalde infecties bij vogels kunnen via de eieren worden overgedragen en zijn aldus in staat, na onvoldoende verhitting bij de consument gezondheidsstoornissen teweeg te brengen.
LITT. A.L.Romanoff en A.J.Romanoff, The avian egg (1949); M.Schönwetter, Handbuch der Oölogie (1964 e.v.); R.Verheyen, Oölogiabelgica (1967); C. Harrison, A field guide to the nests, eggs and nestlings of British and European birds (1975).