[Fr.], bn. en bw. (egaler, -st),
1. gelijkmatig van voorkomen, zonder afwisseling, effen: een egale stof; egaal grijs; een egale lucht, zonder wolkentekening;
2. gelijk, glad van oppervlak: egale aardappels;
3. het is mij egaal, onverschillig, om het even.