Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eerst (eerste)

betekenis & definitie

rangtelw. (bijv. en zelfst.) en bw., telw., in betrekking tot de tijd, de ruimte of de rang het meest vooraan komend of staand, (op) nummer één in een aantal of reeks, het tegenovergestelde van laatste: de eerst dag van de week; zelfst.: op de eerst (dag) van de maand; de eerst van achteren af, de laatste; de eerst de beste gelegenheid, de gelegenheid die zich het eerste aanbiedt, zonder te wachten op een betere; de eerst de beste die komt, die voor alle anderen komt, onverschillig wie; hij was de eerst die het wist, hij wist het, voordat de anderen het wisten; de eerst die aankomt, krijgt de prijs; eerstgenoemd: koeien en schapen zijn nuttige dieren: de eerst geven ons melk, de laatste wol; van de eerst tot de laatste, allen zonder uitzondering; in de eerst vier dagen, weken blijft hij thuis, in de eerstkomende, eerstvolgende; ik zeg het u voor de eerst en de laatste maal, maar eens; de eerst bank, die vooraan staat, ook metonymisch voor degenen die erop zitten; de straat aan uw linkerhand, die u het eerst bereikt; van deze acht huizen heeft hij de eerst vier en zijn broer de laatste vier gekocht; de eerst vier hoofdstukken van een boek; de eerst vier jongens uit de klas, de vier jongens die vooraan zitten; dat is het eerst wat ik hoor, dat verwondert mij in hoge mate; de eerst wacht (op een schip), die van acht uur ’s avonds tot middernacht; de eerst communie, het voor de eerste maal deelnemen daaraan; eerst hulp (bij ongelukken); met betrekking tot een verticale opeenvolging: de eerst verdieping; (gew.) op het eerst wonen, één hoog, op de eerste verdieping; met betrekking tot een rangorde: dat meisje is de eerst van de klas, overtreft de andere leerlingen; de eersten van de stad, de aanzienlijksten; de eerst dokter van de stad, de voornaamste, de kundigste; een eerst deugniet, een echte, een aartsdeugniet; de eerst officier aan boord, in rang onder de commandant, maar boven de andere officieren; hij kreeg de eerst prijs, de hoogste prijs; de eerst viool, de viool die de sopraanpartij speelt; (fig.) de eerst viool spelen, de voornaamste zijn, de meeste invloed hebben, (ook) het hoogste woord voeren; de eerst klas, de best ingerichte, duurste afdeling; alles was eerst klas, uitstekend, zo goed als het kon; eerst luitenant (ook aaneengeschreven), officier, een graad lager dan kapitein; in het eerst (gew. in den (het) eerst), aanvankelijk, in den beginne; voor het eerst, niet eerder geschied zijnd, voor de eerste keer; in (bij katholieken op) de eerste plaats, vooraf, voor al het andere;

II. bw.,

1. vóór ieder ander, vóór elke of een andere handeling: hij zag de brand het eerst; (gew.) van eerst af, van oudsher; (spr.) die eerst komt, eerst maalt; u moet eerst bij mij komen, voordat u anderen bezoekt, voordat u iets anders doet;
2. niet voor een bepaald tijdstip of voor een bepaalde omstandigheid vervuld is, pas: hij kan eerst morgen (of morgen eerst)hier zijn, niet vroeger; weet u dat eerst nu (of nu eerst)?, niet eerder dan nu, pas; dan eerst, na dit gedaan te hebben; dan niet eerder?;
3. in den beginne: het ziet er beter uit dan eerst; eerst was hij verlegen, aanvankelijk;
4. voegwoordelijk bw. (rangschikkend), voorafgaand aan iets anders: eerst werken, dan spelen; met ten in opsommingen of rangschikkingen: ten eerst is hij onbekwaam, ten tweede te oud.

< >