Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eekhoorn

betekenis & definitie

m. (-s),

1. boombewonend knaagdier;
2. zie eekhoornvlinder.

De eekhoorn, Sciurus vulgaris, (zie eekhoornachtigen), komt zeer algemeen voor over vrijwel geheel Europa (niet op Ijsland) en delen van Azië, vooral in naaldbossen, waar de zaden van denneappels gegeten worden. In de Benelux houden zij geen winterslaap. Zij zijn meestal roodbruin; de staart is lang en opvallend (lichaamslengte 20-28 cm, staartlengte 14—24 cm); de oren zijn vooral in de winter duidelijk gepluimd. De eekhoorn is een voortreffelijk loper, springer en klimmer; het zacht beklede hol is meestal een gat in een boom. Hij kan schadelijk zijn voor de houtopstand in bossen; eet ook jonge vogels enz. Schade is vaak het gevolg van het uitroeien van zijn natuurlijke vijanden (roofvogels, marterachtigen).

LITT. W.Gewalt, Das Eichhörnchen (1956).

< >