Ned. gemeente in de prov. Noord-Holland, 23,46 km2, 20700 inw.; 76 % r.k., 7 % n.h., 5% overige, 12 % g. kerkg.
De gemeente bevat het stadje Edam en Volendam. Edam heeft kaashandel en enige industrie (papier-, metaal-, kledingindustrie en keramische industrie). Edam bezit een kleine haven en vele oude huizen, gevels en gebouwen, o.a. de laatgotische Grote of Sint-Nicolaaskerk, bekend door de 34 vensters met geschilderde glazen; de Speeltoren, met zijn klokkenspel uit de 16e eeuw (overblijfsel van de in 1883 gesloopte Onze-Lieve-Vrouwekerk); de evangelisch-lutherse kerk van 1740; het stadhuis (1737) met de Damsluis; het Stedelijk Museum (16e eeuw), het protestantse weeshuis (vernieuwd) en het Proveniershuis, oorspronkelijk klooster (beide uit de 16e eeuw). Volendam (bijna geheel rooms-katholiek) is sinds de afsluiting van het IJsselmeer grotendeels van visserij overgeschakeld op industrie ter plaatse (haar-, vezel-, kousen-, schoenen- en confectie-industrie). De visafslag is nog van belang evenals de palingrokerijen. In Volendam zijn nog steeds de oude klederdrachten gebruikelijk; het dorp is toeristisch zeer in trek (dagtochten vanuit Amsterdam; waterrecreatie).
Het houten ned.-hervormde kerkje is uit 1658. In het landelijk gebied vindt veeteelt en akkerbouw plaats. Grote Braak en Kleine Braak aan de zeevangszeedijk gelegen zijn tot beschermd gebied verklaard.
GESCHIEDENIS
Edam, eertijds Yedam geheten, ontleent haar naam aan een waterloop (de E of Ye) en een dam, die er werd opgeworpen. De stad wordt in 1310 het eerst genoemd; zij kreeg in 1357 stadsrechten van graaf Willem V van Holland, alsmede de vergunning om een open verbinding te graven tussen het Purmermeer en de Zuiderzee. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog koos Edam in 1572 de zijde van de opstand tegen Spanje en ging het over tot de Reformatie. Tijdens de Republiek behoorde Edam tot de twaalf kleine steden die in de Staten van Holland vertegenwoordigd waren. In 1587 en 1602 werd de stad door brand geteisterd. Haar grote bloei beleefde de stad in de 17e eeuw, toen zij een belangrijke zeehandel had via het Texelse gat, ook op Oost-Indië.
Bovendien werd er een levendige handel in kaas gedreven. Het verval begon toen het nodig was uitwaterende sluizen aan te leggen, omdat de getijden te veel van het achterland wegvraten, waardoor Edam niet langer aan open zee lag.
Litt. F.Allan, De stad Edam en hare gesch. (1857; herdr. 1969); A.A.Kok, Edam, de schone slaapster (1948).