Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Echo (geluid)

betekenis & definitie

[Gr. echo, gedreun, het weergalmen], m. (-’s),

1. geluidsweerkaatsing tegen verwijderde voorwerpen, op bepaalde punten duidelijk en dikwijls meervoudig hoorbaar : in gewelven hoort men bijna altijd een
2. plaats waar een echo gehoord kan worden;
3. (fig.) uiting die een andere herhaalt: iemands echo zijn, zijn woorden, meningen herhalen, nazeggen; naklank; (muziek) herhaling van een passage in geringe toonsterkte.

Een akoestisch signaal heeft een echo als het na een zekere tijdvertraging herhaald wordt (b.v. door reflecties tegen gevels, bodems van putten). In engere zin is slechts van een echo sprake, indien duidelijk een tweede signaal kan worden onderscheiden, hetgeen afhangt van de vertragingstijd en de sterkte van het herhaalde signaal. Bij spraak en muziek geven vertragingen tot 30 ms slechts een versterking van het oorspronkelijk signaal, pas na 100 ms kan de echo duidelijk optreden. Wel kunnen echo’s met kortere vertragingen een rauwe klank aan het signaal geven (zie zaalakoestiek). Flutterecho’s ontstaan door herhaalde weerkaatsing van een signaal tussen twee evenwijdige wanden en kunnen vooral in vergaderzalen erg storend zijn.

GELUIDSTECHNIEK

Opzettelijke echo werd vroeger meestal bereikt door gebruik van een ‘echokamer’ (akoestische simulatie). Tegenwoordig bereikt men echo door het magnetisch opgenomen signaal via achter elkaar geplaatste weergavekoppen te laten herhalen (‘tape-echo’) of langs zuiver elektronische weg (‘echo-plates’).

In beide gevallen is het effect regelbaar. Een voorziening voor echo is vrijwel altijd aanwezig in de versterkingsapparatuur van popgroepen.

< >