[Eng.], m. (-s), Engelse adellijke titel, overeenkomende met die van graaf.
De titel van earl is na duke en marquess de derde in rang van de Engelse peerage. De titel komt voor het eerst voor begin 11e eeuw en is van Deense afkomst (jarl, edelman): de Deense koning Knoet stelde in Engeland earls aan als rechter in het gebied, dat graafschap (comitatus) genoemd werd en dat overeenkwam met het Engelse shire. De earl kwam zodoende in de plaats van de vroegere ealdorman (zie alderman). Na Willem de Veroveraar werden in ontstane vacatures geen nieuwe earls meer benoemd, zodat de titel langzamerhand niet meer samenviel met een bepaald territoriaal gezag. Sedert de 15e eeuw werd earl een titel, die door de koning kan worden verleend en die niet verbonden is met grondbezit. De earl is Right Honourable; zijn echtgenote, de countess, draagt dezelfde titel.
Aan de titel, die bij vererving overgaat op de oudste zoon, is een zetel in het Hogerhuis verbonden. Aan genaturaliseerde graven van buitenlandse oorsprong wordt soms het voeren van de titel count vergund (zgn. foreign nobility).