Antoon van, (ook: Ant(h)onie van Dijck), Zuidned. schilder, *22.3.1599 Antwerpen, †9.12.1641 Londen. Van Dyck was een zoon van een rijke koopman.
Na een leertijd (vanaf zijn 10e jaar) bij de romanist H. van Balen begon hij in 1615 een eigen atelier. Ca. 1618-20 werkte hij als assistent bij P.P. Rubens. Van Dyck maakte stukken die Rubens, na bijwerking onder eigen naam verkocht; bij portretten uit deze periode valt vaak moeilijk te onderscheiden wat van Van Dyck is en wat van Rubens. In 1620 verbleef Van Dyck korte tijd te Londen, o.a. aan het hof van Jacobus I, en in 1621 ging hij naar Italië waar hij m.n. te Genua verbleef, met onderbreking van reizen naar Vlaanderen en Frankrijk. In Italië onderging hij sterk de invloed van de Venetiaanse meesters, vooral van Titiaan.
Reeds toen bleek zijn grote voorkeur voor het portret. In 1627 keerde hij terug naar Antwerpen waar hij tot 1632 verbleef en waar zijn roem en succes die van Rubens benaderden. In 1630 werd Van Dyck benoemd tot hofschilder van aartshertogin Isabella.In de tweede Antwerpse periode schilderde hij veel religieuze stukken die opvallen door hun schilderachtigheid en Venetiaanse invloed. In de portretten van de jaren dertig valt een verandering waar te nemen: de figuren werden eveneens rijker aan kleur en minder robuust dan voorheen het geval was, en worden gekenmerkt door een vrije en zwierige opbouw. Veel portretten van Van Dyck werden door Antwerpse graveurs gegraveerd en zelf etste hij ook enkele portretten. Deze verzameling portretten van tijdgenoten staat bekend onder de naam Iconographie.
In 1632 ging hij opnieuw naar Engeland, waar hij hofschilder werd van koning Karel I, die hem in de adelstand verhief. In Engeland schilderde hij enkele mythologische en godsdienstige taferelen; hij hield zich echter voornamelijk met het portret, ook groepsportretten, bezig. Hij muntte uit in het uitbeelden van de sociale positie van de geportretteerde en maakte gebruik van schitterende kleuren die de rijke gewaden prachtig deden afsteken tegen de vaak grijze of donkerblauwe achtergrondtonen. Bekend zijn de portretten van Karel I, m.n. Karel I te paard (National Gallery, Londen) en Karel I op jacht (Louvre, Parijs). Behalve de koning en zijn gezin werden ook talrijke hovelingen geportretteerd.
Zijn laatste portretten, geschilderd ca. 1638-40, zijn wat eenvoudiger en minder hoofs. Hij verbleef voor zijn dood nog verschillende keren op het vasteland. Het lukte hem echter niet daar hetzelfde succes als in Engeland te krijgen.
Van Dyck is voor de ontwikkeling van het portret van zeer groot belang geweest. In de Nederlanden, maar vooral in Engeland, is zijn werk lange tijd bewonderd en nagevolgd. Geheel apart staat een aantal spontane landschapschetsen, sommige in aquareltechniek, die in Engeland ontstonden.
LITT. G. Gluck, A. van Dyck, des Meisters Gemälde (2e dr. 1931); M. Declare, Recherches sur le rôle du dessin dans l’iconographie de Van Dyck (1932); G. Adriani, A. van Dycks italien. Skizzenbuch (1940); A.
Munoz, Van Dyck (1941); F. van den Wijngaert, A. van Dyck (1943); AJ. Delen, A. van Dyck (1949); L. van Puyvelde, Van Dyck (1950); M. Mauquoy-Hendrickx, L’iconographie d’A. van Dyck (1956); H. Vey, Van Dyck.
Studien (diss. 1958); L. van Puyvelde, Van Dyck (1959); H. Vey, Van Dyck-Zeichnungen (1962); cat.tent. Eeuw van Rubens, Kon. Musea voor Schone Kunsten, Brussel (1966); M. Jaffé, Van Dyck’s Antwerp sketchbook (1966); P. Didière, A. van Dyck (1969).