Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dvořák, antonin

betekenis & definitie

Tsjechisch componist, *8.9.1841 Nelahozeves, †1.5.1904 Praag. Dvořák, leerling van de orgelschool te Praag, was van 1859-71 altist bij het Tsjechisch operaorkest.

Door toedoen van de criticus Hanslick en J. Brahms verkreeg hij van 1874-78 een Oostenrijkse staatsbeurs. In dezelfde jaren was hij organist te Praag. Dvořák reisde veel, o.a. naar Engeland, Duitsland, Rusland en Oostenrijk. In 1892 werd hij directeur van het pas opgerichte National Conservatory te New York. In 1901 werd hij directeur van het conservatorium te Praag.

Dvořák was niet alleen belangrijkste 19e-eeuwse exponent van de Tsjechische nationale school (B. Smetana, L. Janacek), hij wordt ook gerekend tot de internationale groten van zijn tijd. Hij liet zich niet alleen inspireren door Tsjechische volksmuziek, maar heeft ook veel gebruik gemaakt van Slavische en Slowaakse elementen. Zijn muziek is lyrisch en spiritueel.

Composities: opera’s: Čert a Káča (De duivel van Katja, 1899), Russalka (1900); koorwerken: Stabat Mater (1877), Requiem (1890); orkestwerken: 9 symfonieën (o.a. de 5e, eigenlijk 9e, getiteld Uit de nieuwe wereld, (1893), symfonische gedichten, pianoconcert (1876), vioolconcert (1880), celloconcert (1895); kamermuziek: Dumkytrio (1891), Negerkwartet (1893); pianomuziek: Slavische dansen (vier-handig; 1878-86); liederen.

LITT. A. Robertson, Dvorak (1945; Eng.); J. Chapham, Dvorak (1966; Eng.); G. Hughes, Dvorak (1967; Eng.).

< >