m. (g. mv.),
1. het begrip ‘voortduren’: de eeuwigheid is zonder duur,;
2. tijdruimte die iets beslaat: de duur, van de dagelijkse arbeid mag niet boven acht uur gaan; het leven is kort van duur,;
3. de eigenschap of toestand van lang te duren, lange tijdruimte: kleren op de duur, maken, zo dat ze lang mee kunnen; dat is op den duur, niet uit te houden, wanneer het lang duurt;
4. ergens geen duur, hebben, het er niet lang uithouden; rust noch duur, hebben, nergens kunnen blijven (uit ongeduld, ook door een kwaad geweten).