Johannes, Schots filosoof, *ca. 1265 Maxton, †8.11.1308 Keulen. Duns Scotus was franciscaan, studeerde in Cambridge, Oxford en Parijs en doceerde in Oxford (23 jaar oud), Parijs en Keulen (vanaf 1307).
Zijn korte loopbaan was schitterend en vruchtbaar. Tijdgenoten gaven hem de naam doctor subtilis vanwege zijn scherpzinnige gedachtengang. Duns Scotus beoefende de scholastiek volgens de franciscaanse traditie, zodat hij op belangrijke punten met het thomisme in strijd kwam. Hij werd beïnvloed door o.m. de joodse filosoof Ibn Gabirol. Zijn leer werd later het scotisme genoemd. Waar Thomas van Aquino een schijnbare verzoening had geconstrueerd tussen de christelijke theologie en de aristotelische filosofie, kwam Duns Scotus tot de overtuiging dat zo’n overeenstemming onmogelijk is, en bereidde hij een scheiding van beide wetenschappen voor.
Duns Scotus zag de filosofie als een zelfstandige wetenschap (niet dienstbaar aan de theologie), die als zodanig minder geïnteresseerd moet zijn in de objecten die bewezen moeten worden dan in de methode van bewijsvoering. De theologie was voor hem geen speculatieve wetenschap, maar een praktisch leervak om tot christelijke levensnormen te komen. In zijn kenleer aanvaardde Duns Scotus een verstandelijk vatten van het individuele; het wezen (natura) der dingen is onbepaald. Het zijnsbegrip (ens inquantum ens) is volstrekt eenzinnig en onbepaald. Elk onderscheid tussen bestaan (esse) en het wezen (essentia) van iets wees hij af. In het vraagstuk van de algemene begrippen (zie universalia) was Duns Scotus aristotelisch realist, evenals Thomas, maar hij ging verder: naast het algemene ‘wat’ (quidditas) nam hij ook een individueel en eenmalig ‘dit’ in elk ding aan, de zgn. haecceitas, die hij van een grotere waarde achtte.
Nog op een ander punt week hij van Thomas af: hij kende aan de wil de voorrang toe op het verstand: de wil is vrij, ook tegenover dat wat het verstand hem voorhoudt. Belangrijk is m.n. dat Duns Scotus ging denken over het denken en daardoor kritisch kwam te staan tegenover filosofische thesen en hun bewijsvoering, tevens dat hij grote nadruk legde op de individualiteit der dingen, waarmee hij een brug vormde naar de renaissance met haar waardering voor het individuele in de mens. Werken: Opus oxoniense, Reportatio parisiensis en Reportatio cantabrigiensis (commentaren op de Sententiae), Quaestiones quodlibetales, Tractatus de primo principio, Quaestiones in libros Aristotelis De Anima. Uitgave: door de Commissio Scotistica te Rome (sinds 1950, 7 dln. versch.).
LITT. E. Gilson, Jean Duns Scot (1952); O. Schaefer, Bibliographia scotistica (1955); W. Hoerer, Der Wille als reine Vollkommenheit nach Duns Scotus (1962).