[Lat., leiding], m., (anatomie) algemene naam voor buisvormig orgaan, speciaal afvoerbuis van klieren.
De ductus arteriosus Botalli (>Botallo’s gang) is een bij de foetus bestaande verbinding tussen longslagader en aorta, die zich zeer snel na de geboorte sluit. De ductus choledochus is een in de twaalfvingerige darm uitmondende afvoerbuis van de galblaas. De ductus cysticus is een verbinding tussen de galblaas en de ductus choledochus. De ductus deferens is de afvoerbuis van de zaadbal, die in de prostaat ductus ejaculatorius heet en uitmondt in de urethra. De ductus hepaticus vormt een verbinding tussen de lever en de ductus choledochus. De ductus lactiferus is de afvoergang van de melkklier.
De ductus nasolacrimalis is een buis waarlangs het traanvocht van de traanzak naar de neus wordt afgevoerd. De ductus parotideus is de afvoerbuis van de oorspeekselklier. De ductus submandibularis is de afvoerbuis van de onderkaakspeekselklier. De ductus thoracicus (>borstbuis) is het lymfvat, gelegen achter in de borstkas, waar de meeste lymf in terecht komt. De ductus venosus is een bij de foetus bestaand bloedvat aan de onderkant van de lever, waardoorheen het bloed uit de navelader rechtstreeks naar de onderste holle ader gevoerd wordt. De ductus cochlearis is het vliezig slakkehuis.