o. (-stra, -s), twee met elkaar vergroeide plantaardige of dierlijke vruchten, ontstaan door onvolledige deling in het kiemstadium; eigenlijk een niet ten volle gescheiden eeneiige tweeling.
Bij mens en dier is een dubbelmonstrum veelal twee min of meer volledig ontwikkelde vruchten. Wanneer zich in de kiemschijf een chorda dorsalis ontwikkelt die, naar voren uitgroeiende, zich Yvormig vertakt, dan ontwikkelt zich achteraan een enkelvoudig individu, dat vooraan min of meer dubbel is. Is alleen het voorste puntje van de chorda (in het gebied van de latere neus) gespleten, dan vindt men een enkelvoudige romp en hoofd, met een brede, gespleten neusrug (doggeneus). Heeft de vertakking verder naar achteren plaatsgehad, dan vormt zich een romp met twee hoofden (dicephalus), of de romp is gedeeltelijk dubbel, gedeeltelijk (achteraan) enkel. Vormen zich twee chorda’s, die naar voren uitgroeiende, met elkaar versmelten, of naast elkaar uitgroeien, dan krijgt men een Y-vormige of een dubbele chorda, waarbij het van de plaats van versmelting en de onderlinge afstand van beide chorda’s zal afhangen, hoever de vergroeiing tussen beide individuen zal plaatshebben. Zo ontstaan de verschillende vormen van siamese tweelingen.
In de lichtste gevallen zullen beide individuen volledig ontwikkeld zijn, met slechts een weefselbrug tussen zich, waarin zich geen essentiële organen bevinden. In die gevallen is een operatieve scheiding van het dubbelmonstrum na de geboorte mogelijk. Over de oorzaken van het ontstaan van dubbelmonstrums bij de mens weet men niets.