Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dub belklooster

betekenis & definitie

o. (-s), binnen de christelijke kerken een klooster voor vrouwen en mannen, echter met gescheiden gebouwen.

De regel van Basileios de Grote (ca.370) stond in het oosten dubbelkloosters toe, waarbij een mannelijke overste de leiding had. Wegens misbruiken werd deze levensvorm door keizer Iustinianus I in 529 verboden, welk verbod door het Concilie van Nicea in 787 herhaald werd. In het westen ontwikkelde het instituut zich vanaf de 5e eeuw, onder leiding van vrouwelijke oversten. De bloeitijd van de dubbelkloosters lag in het westen in de 11e en 12e eeuw, m.n. dank zij de premonstratenzers, de cisterciënzers en de birgittinessen, die voor de zielzorg van de nonnen dubbelkloosters stichtten; ook economische redenen speelden daarbij een rol. De orde van Fontevrault bestond louter uit dubbelkloosters. De meeste dubbelkloosters zijn in de late middeleeuwen verdwenen; het laatste werd opgeheven in 1803 te Altomünster in Beieren. Affligem en Averbode in België en Oostbroek in Nederland waren vroeger dubbelkloosters.

LITT. S. Hilpisch, Die Doppelklöster (1928); A. Arts, Het dubbelklooster Dikninge (1945); A.Rottier, Birgittijns kloosterleven (1949); R.Niderst, Robert d’Arbrissel et les origines de l’ordre de Fontevrault (1952); M.Melot, Fontevrault (1971).

< >