[Eng., droogboeren], v., een methode van grondbewerking die in zeer droge streken nog akkerbouw mogelijk maakt.
Bij dry-farming ploegt men vóór de winter opdat zoveel mogelijk vocht in de grond kan dringen. In het voorjaar vindt alleen een oppervlakkige bewerking plaats, waarbij het bovenste laagje grond steeds los gehouden wordt. Men maakt op een diepte van 8—10 cm een dichter laagje. De neerslag dringt snel door de losse laag heen en blijft in het dichte laagje hangen; hierdoor blijft de verdamping gering en droogt slechts het bovenste laagje uit. Men zaait zo diep dat het zaad vlak boven het dichte laagje komt te liggen, waar het door het vocht beter kan kiemen.