(druppelde, heeft en is gedruppeld),
I. (onoverg.) in druppels vallen: uit die insnijdingen druppelt een zoet vocht; (onpers.) het druppelt, er vallen druppels, in het bijzonder: er valt enige regen; als het daar regent, druppelt het hier, hier krijgt men ook zijn deel; II (overg.)
1. in druppels laten neervallen: druppel er wat azijn op;
2. druppels van zich af laten vallen: druppelende takken.