Men onderscheidt hier (als in de grafische techniek) de hoogdruk, waarvan de handdruk (met stempels) een voorbeeld is, de diepdruk, b.v. de rouleauxdruk (met gegraveerde walsen), en de vlakdruk die in de filmdruk toegepast wordt (vergelijk tafeldruk)
Wordt bij het drukken de ondergrond wit gelaten dan spreekt men van opdruk, wordt ook de ondergrond bedrukt dan spreekt men van voldruk.
Naast de directdruk zijn er een aantal methoden die zijn gebaseerd op combinaties van verven en drukken. Wordt eerst geverfd en daarna met een andere kleur gedrukt, dan spreekt men van overdruk.
Bij de etsdruk wordt na het verven gedrukt met een middel dat de kleurstof plaatselijk wegetst. Tenslotte kan men alvorens te verven het doek bedrukken met een middel waarop de kleurstof geen vat heeft of met een middel dat het doek plaatselijk afdekt: reservedruk (b.v. batik).
De chemische fixatie van de kleurstof is een bewerking die na het eigenlijke drukken plaatsvindt. Aan de drukpap worden afhankelijk van de grondstof van het doek en het kleurstoftype, bepaalde chemicaliën toegevoegd, die b.v. bij hoge temperatuur gaan reageren en dan de kleurstof aan de vezel hechten. Tenslotte moeten de overtollige stoffen door wassen uit het doek worden verwijderd. Daarbij moeten voorzorgen worden genomen om het verlopen van de kleuren te voorkomen.
Bijzondere druktechnieken:
orbisdruk; transferdruk; flockprint; reliëfdruk (op het weefsel wordt met behulp van verhitte gegraveerde walsen een patroon in reliëf aangebracht, bij het bedrukken wordt alleen op de hooggelegen plaatsen kleurstof overgedragen); zie kettingdruk; vigoureuxdruk.