Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Druif

betekenis & definitie

v./m. (druiven),

1. vrucht van de wijnstok: een tros druiven; witte, blauwe druiven; druiven lezen, inzamelen, plukken; druiven persen (om wijn te verkrijgen); (zegsw.) dat is een druif uit mijn mond, dat geef ik niet graag weg; dat is een druifje, een buitenkansje; de druiven zijn zuur, gezegd wanneer iemand veinst te versmaden, wat hij niet krijgen kan; ook de druiven hangen te hoog; (spr.) men leest geen druiven van doornen;
2. (dicht.) wijn: Rijnse druif;
3. in volkstaal persoonsaanduiding; je bent ook een fijne druif, een mooie;
4. min of meer ronde knop, b.v. aan een bootshaak, een booromslag; vroeger knop achter aan een kanon; knop dienende om iets af te werken, b.v. onder aan de samenkomst van kunstig bewerkte tafelpoten.

De druif, Vitis vinifera, is één van de oudste cultuurgewassen. In de loop der eeuwen heeft de teelt een grote verspreiding ondergaan, waardoor zij van grote economische betekenis geworden is. Het overgrote deel van de teelt is gebaseerd op verwerking van de druiven tot wijn. De teelt van tafeldruiven beslaat een veel kleinere oppervlakte, maar is sinds 1945 aan sterke uitbreiding onderhevig, vaak ten koste van de wijndruiventeelt. De druif is een warmteminnend gewas en de teelt vindt dus plaats in warme gebieden zoals Zuid-Frankrijk, Spanje, Italië, de Balkan, Griekenland enz. Ook op de zuidelijke berghellingen in de BRD en Oostenrijk slaagt deze teelt.

In Nederland heeft men ca. 1294 de druiventeelt uitgeoefend in de omgeving van Maastricht, maar dit bleek geen succes, vanwege het klimaat. Met meer succes teelde men in het Westland druiven langs muren, waardoor zij enigermate beschut werden, maar ook deze teeltwijze bleek te riskant. In 1885 plaatste men glas tegen de muren, later ging men via het bouwen van ‘lessenaar’ en ‘kopkas’ over tot het telen van druiven in tweezijdige druivenserres, naar Belg. model (1890). De kasteelt breidde zich daarna sterk uit vooral in de periode 1920—30, in hoofdzaak in het Westland. In 1939 bedroeg de Ned. prod. ca. 22 mln. kg; gespreid over de periode mei—jan. met de topaanvoer in de maanden sept. en okt. Een vierde gedeelte van de kassen werd gestookt. Een soortgelijke ontwikkeling deed zich voor in België, waar zich ten zuiden van Brussel een belangrijk centrum van kasdruiventeelt ontwikkelde in de omgeving van Hoeilaart, Overijse, La Hulpe.

Na 1945 ontstond er een sterke concurrentie van de Zuideuropese landen waar men de teelt van tafeldruiven sterk uitbreidde en ook de kwaliteit van de druiven werd aanzienlijk verbeterd door betere rassen, betere teeltzorgen en betere transportmogelijkheden. Deze concurrentie is het sterkst in de periode aug., sept. en okt. De Ned. export liep terug van 7800 t in 1939 tot 2000 t in 1974. De druiventeelt werd in Nederland mede door de betere financiële uitkomsten van vervangende teelten (tomaat) ingekrompen van 788 ha in 1939 tot 100 ha in 1974. De sanering van het areaal heeft er toe bijgedragen dat de kassen met de beste druiven zijn overgebleven, dit heeft een gunstige invloed op het verbruik. Behalve de sanering werd ook de teelt aan de gewijzigde omstandigheden aangepast.

De belangstelling voor en de mogelijkheden van het koelen van druiven namen sterk toe. In het koelhuis worden druiven bewaard bij een temperatuur van 0,5—1 °C. De luchtvochtigheid wordt op 90—95 % gehouden. Zodoende is men er in geslaagd een belangrijk deel van de produktie te verhandelen in nov., dec., jan. en febr., een periode waarin sprake is van verminderde concurrentie. Hoewel de prijzen voor zgn. koeldruiven lonend zijn, nemen oppervlakte en produktie toch langzaam af.

België bezit nog ca. 20 000 standaardserres. De jaarlijkse produktie bedraagt gemiddeld 550 kg per serre, dus in totaal ca. 11 mln. kg. De concurrentie van ingevoerde druiven is zeer groot, die invoer bedroeg in 1975 ca. 13 500 t. België beschikt het hele jaar door over eigen verse druiven. De uitvoer van Belg. druiven bedroeg in 1975—76 2100 t, een vrij constante hoeveelheid, terwijl de jaarlijkse produktie daalt. De oppervlakte besteed aan de druiventeelt loopt sinds 1973 met meer dan 10 % per jaar terug. In 1977 bedraagt zij 280 ha.

Bij de teelt van druiven komt het op tal van kleinigheden aan. Een belangrijke cultuurzorg is het dunnen en krenten van de trossen. Ruim dunnen en ruim krenten is absoluut gewenst voor een kwaliteitsprodukt. Laat men te veel druiventrossen aan de bomen dan is het gevaar groot dat het vereiste suikergehalte niet gehaald wordt; hierop wordt streng gekeurd. De produktie per boom is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de grondsoort.

In Nederland kweekt men in hoofdzaak het ras Black Alicante, dat zeer geschikt is voor koelhuisopslag; verder Frankenthaler (vroeg en zoet), Gros Maroc, Prof. Aberson, Royal, Golden Champion (een witte druif) en Muscaat van Alexandrië (met een hoge handelswaarde vanwege de fijne smaak, maar hij stelt zeer hoge eisen aan de teelt). In België zijn de meest gekweekte rassen: Frankenthaler, Royal en Gros Colman als blauwe druif; de Muscaat van Alexandrië en Canon Hall als witte.

< >