o., water met een zo gering gehalte aan micro-organismen en met zo weinig organische en anorganische bijmengsels dat het direct voor menselijke consumptie geschikt is.
(e) Drinkwater moet aan twee eisen voldoen, het moet onschadelijk zijn voor de gezondheid en aangenaam in het gebruik. De absolute eis van onschadelijkheid vraagt, dat sommige bestanddelen niet in grotere hoeveelheden aanwezig zijn (b.v. nitraat <50 g/m3, sulfaat <250 g/m3), chemische vergiften slechts in uiterst geringe concentraties voorkomen (b.v. cyanide <0,01 g/m3, lood <0,1 g/m3, arseen, chroom en zilver <0,05 g/m3, cadmium en seleen <0,01 g/m3, kwik <0,001 g/m3), de radioactiviteit uitzonderlijk laag is (<30 nanocurie/m3) en pathogene organismen geheel ontbreken. Aan de positieve eis, dat het water aangenaam is om te gebruiken en zo bijdraagt tot het welbevinden van de mens, moet zoveel mogelijk worden voldaan, maar hierbij mag rekening worden gehouden met technische en economische mogelijkheden en plaatselijke voorkeuren.
Goed drinkwater is helder en kleurloos, reuken smaakloos, heeft een constant lage temperatuur en een gering zoutgehalte (<500—1500 g/m3), terwijl ook aan de waarden van de afzonderlijke componenten nog grenzen zijn gesteld (b.v. chloride <100—300 g/m3, ijzer <0,05—0,3 g/m3, mangaan <0,05—0,1 g/m3, koper <0,05 - 1 g/m3, zink <5 g/m3, hardheid <5 equivalent/m3 of 14 Duitse graden, ammoniak <0,05-0,5 g/m3, geen agressief koolzuur, zuurstof >2—6 g/m3). Het is technisch echter onmogelijk om de hoge temperatuur van rivierwater in de zomer door koeling te verlagen, terwijl aan het verlagen van kleur, chloridegehalte en hardheid bijzonder hoge kosten verbonden zijn. Zo mogelijk zal daarom moeten worden uitgegaan van water dat van nature een geschikte samenstelling bezit en alleen ten aanzien van ondergeschikte punten (b.v. troebeling, ijzer, koolzuur en zuurstof) correctie behoeft.