o. (-en),
1. het bewerken (drijven) van platen van edel metaal of ook van koper en andere stoffen, zodat er plastische reliëfversiering ontstaat;
2. de gezamenlijke assen, lagers, schijven, riemen en andere transmissieonderdelen, die dienen om de capaciteit van een centrale machine op andere machines over te brengen;
3. (sterrenkunde) mechanisme dat ervoor zorgt dat het beeld van een hemellichaam in het gezichtsveld van het observerend instrument blijft.
Bij het drijven legt men de metalen plaat op een veerkrachtige onderlaag, meestal een soort kussen van pek. Met hardstalen staven (ponsen) die aan de onderzijde verschillend toelopen (stomp of spits) en met verschillend gevormde hamertjes wordt het metaal in het pek gedreven, zodat aan de onderzijde van de plaat het gewenste reliëf ontstaat. Het oppervlak hiervan verkrijgt daardoor een genuanceerder glans en een fijner reliëf dan bij gieting mogelijk is. Grote vormen, zoals schalen en vazen, zijn veelal gedreven.
Drijfwerk was al in de oudheid bekend. In de Nederlanden hebben in de 17e eeuw edelsmeden als J. Lutma de Jonge en De Vianens meesterwerken geleverd; drijfwerk werd ook veel toegepast in het Maaslands smeedwerk en in de dinanderie. Zie edelsmeedkunst.