(dreigde, heeft gedreigd),
I. (onoverg.)
1. een of als een onaangename bejegening in het vooruitzicht stellen: hij begon te dreigen; dreigende woorden; hij dreigde met een stok;
2. als onaangename ervaring of ongewenste toestand in het vooruitzicht staan, resp. stellen: er dreigt gevaar; een dreigende storm;
II. (overg.)
1. de uitgedrukte kwade bejegening of onaangename ervaring in het vooruitzicht stellen: hij dreigde mij te slaan; hij dreigde hem alles te vertellen; bedreigen: als gevaren ons dreigen, is onze helper daar;
2. in verzwakte betekenis: gevaar lopen, op het punt staan: het huis dreigt in te storten; hij dreigde te vallen.