v. (-s), elektrische machine voor aansluiting op een draaistroomnet.
Een draaistroommachine kan zijn van het synchrone of asynchrone type.
Synchrone machine. Het roterende deel van de machine (poolrad) is uitgerust met één (afb.1) of meer poolparen, waarop zich veldspoelen bevinden. De veldspoelen zijn aangesloten op een gelijkspanningsbron. Doordat het poolrad draait, ontstaat er een draaiveld dat dezelfde snelheid heeft als het poolrad. Op de stator zijn drie wikkelingen aangebracht, die op het driefasennet zijn aangesloten. In de wikkelingen van de stator worden wisselspanningen geïnduceerd met de frequentie ƒ = pn (p = aantal poolparen, n = omwentelingssnelheid van het poolrad).
In Europa is ƒ = 50 Hz, in de VS 60 Hz. De in de symmetrisch aangebrachte statorwikkelingen geïnduceerde spanningen zijn 120° in fase verschoven en vormen te zamen een zgn. driefasenof draaistroomsysteem. In werkelijkheid zijn de statorwikkelingen niet geconcentreerd aangebracht als in afb. 1, maar langs de omtrek verdeeld (en in gleuven ondergebracht). Wordt de synchrone machine aangedreven, dan zet zij als generator mechanische energie om in elektrische energie. De synchrone machine wordt ook als motor gebruikt; aangesloten op een draaistroomnet, vormen de stromen in de statorwikkelingen een draaiveld, dat het poolrad meeneemt; er wordt dan elektrische energie omgezet in mechanische energie. Synchrone machines zijn als generator en als motor gebonden aan een vaste omwentelingssnelheid.
Bij het inschakelen op het elektrisch net dient de machine gesynchroniseerd te worden (zie synchronisatie). In centrales zijn synchrone generatoren (indien door turbines aangedreven turbogeneratoren geheten) in gebruik tot een vermogen van 1500 MVA (nog grotere vermogens zijn in ontwikkeling). Asynchrone machines. Dit type machine heeft in de techniek de grootste toepassing als motor gevonden. De stator bevat ook een driefasige wikkeling, die op het net wordt aangesloten. Het magnetische veld (draaiveld) wordt vanuit de stator opgebouwd, daartoe wordt zgn. blindvermogen uit het net onttrokken. Het draaiende deel, de rotor, bevat wikkelingen, waarin door het roterende veld spanningen worden geïnduceerd; dit type wordt daarom ook wel inductiemotor genoemd.
De in de rotorwikkelingen geïnduceerde spanningen hebben stromen tengevolge, die samen met het magnetische veld een koppel vormen. Om de inductie van spanningen in de rotor mogelijk te maken, moet de snelheid van de rotor steeds iets kleiner zijn dan die van het draaiveld (het rotorkoper moet magnetische-veldlijnen snijden). Het verschil, de slip, is bij nominale belasting slechts gering en bedraagt al naar de grootte van de motor 6-3 % van de synchrone omwentelingssnelheid van het draaiveld. De omwentelingssnelheid is slechts weinig afhankelijk van de belasting (afb.2); dit is ook het geval bij de gelijkstroomshuntmotor, daarom spreekt men bij de inductiemotor wel van shuntkarakteristiek.
De rotor kan in twee typen onderscheiden worden.
1. Het sleepringanker. De wikkelingen bestaan uit geïsoleerde draden of staven, zijn meestal driefasig uit gevoerd en zijn aangesloten op drie sleepringen. Op de sleepringen worden aanzetweerstanden aangesloten om de motor met een beperkte aanzetstroom te laten aanlopen, of regelweerstanden om de omwentelingssnelheid van de motor tijdens bedrijf te wijzigen.
2. Het kooianker. De wikkelingen bestaan uit ongeïsoleerde staven, die aan beide uiteinden van de rotor door ringen zijn kortgesloten (kortsluitanker). Kooiankermotoren groter dan 3 kW worden aangezet met behulp van een ster-driehoekschakelaar of aanzettransformator (zie aanzetapparaat) om de aanloopstroom te beperken, waarbij slechts een gering aanloopkoppel wordt ontwikkeld. Gunstiger is in dat opzicht de dubbelkooiankermotor, waarbij de rotor van twee kooiwikkelingen is voorzien (afb.3), een buitenkooi met grote weerstand en kleine reactantie, die bij aanloop voor een behoorlijk koppel zorgt, en een binnenkooi met kleine weerstand (weinig verliezen bij nominale omwentelingssnelheid) en grote reactantie die, wanneer de rotor op toeren komt geleidelijk het koppel overneemt.