.(-en),
1. de handeling van draaien: het slot sluit met een dubbele draai;
2. de handeling van wenden, wending: de weg maakt hier een draai; de chauffeur heeft zijn draai te kort genomen, heeft de bocht niet wijd genoeg beschreven en is zodoende tegen iets aangekomen;
3. plaats waar of keer dat iets draait of gebogen is: de eerste draai van de trap; (fig.): een draai van de geest, een eigenaardige richting van het denken;
4. in verschillende fig. zegsw.: hij heeft zijn draai genomen, is (plotseling) tot een andere partij, een andere zienswijze overgegaan; een draai aan iets geven, het in een ander licht stellen; hij weet aan alles een draai te geven, een aannemelijke verklaring ervoor te vinden (om zich te verontschuldigen); met een draai erachter komen, door een listige wending; zijn draai niet kunnen vinden, de houding waarin men gemakkelijk zit of ligt; (oneig.) de positie waarin men zich lekker voelt; (gemeenz.) hij heeft zijn is in zijn element, is opgewekt bezig, verkneukelt zich;
5. slag met draaiende beweging: zwijg, of je krijgt een draai om je oren, een oorveeg;
6. kleine, smalle draaibrug over een vaart.
