m., Pseudotsuga menziesii, naaldboom.
De douglas is een naaldboom van de familie Pinaceae, uit het westen van Noord-Amerika, van Brits Columbia tot Californië langs de kust en in de Rocky Mountains tot Mexico, waar hij in zijn jeugd in min of meer zuivere opstanden, op latere leeftijd vaak in menging voorkomt met o.a. Thuja, Tsuga, sitkaspar. De douglas heeft alleenstaande, platte, naar citroen of ananas geurende naalden; spitse roodbruine knoppennen kegels, waarbij de in drieën gespleten dekschubben ver buiten de zaadschubben uitsteken. Er komen zgn. groene of kustvormen, blauwe of gebergtevormen en grijze tussenvormen voor. De groene douglas kan tot 90 m hoog worden. Het hoogste exemplaar, ooit geveld, zou zelfs 127 m hoog geweest zijn; dit is belangrijk hoger dan de hoogste tegenwoordig bekende bomen, de redwoods.
De groene douglas groeit snel, het hout, oregon pine, heeft zeer goede eigenschappen. De blauwe douglas kan 40 m hoog worden. De douglas wordt in België minder dan in Nederland aangeplant. In zijn grote verbreidingsgebied komen talrijke rassen van douglas voor, waarvan tot nu toe alleen de typen uit de dalen van de kustgebergten van Washington voor Nederland worden aanbevolen. In de betrekkelijk schaarse goede zaadjaren kan de behoefte geheel door eigen oogst worden gedekt. De groene douglas kan in Nederland op goede bosgronden tot een gemiddelde houtproduktie van 14—18 m3 per jaar per ha komen; op armere gronden bedraagt deze nog 6-12 m3.
De standplaatseisen zijn vrij gering, alleen in de jeugd is er behoefte aan zijdebeschutting (aanplant in coulissen of zomen). Bij een goede groei heeft hij weinig te lijden. De schimmel Phomopsis pseudotsugae kan topsterven en schorsbeschadiging veroorzaken. Ook is de douglas gevoelig voor wortelzwam (Fomes annosus), waardoor bij storm ernstige schade kan ontstaan.