(zat door, heeft doorgezeten),
1. blijven zitten, m.n. vergaderd blijven;
2. door lang of veelvuldig zitten stuk doen gaan: zich doorzitten;
3. (overg.) zittend doorbrengen;
4. (onoverg.) de zit behouden tijdens de draf, doordat de ruiter de schok bij het neerkomen van zijn lichaam, veroorzaakt door het afwisselend neerzetten van de diagonale beenparen van het paard, niet opvangt op het onderbeen dat op zijn stijgbeugel steunt.