I. (winterde door, heeft doorgewinterd),
1. de winter doorkomen: in een goede korf met genoeg voedsel kunnen de bijen best doorwinteren;
2. gedurende de winter aanhouden of in het leven houden, de winter door op het veld laten staan: kool doorwinteren; een koe doorwinteren;
II. (doorwinterde, heeft doorwinterd), sterk aan de invloed van de winter blootstellen.