I. (hakte door, heeft doorgehakt), door hakken scheiden, in tweeën slaan: een lat, een kabel doorhakken; de knoop doorhakken, in een moeilijke zaak een besluit nemen door tot een daad over te gaan die andere mogelijkheden uitsluit;
II. (doorhak'te, is doorhakt'), (overg.) door hakken openingen maken in, doorboren: het doorhakte borstkuras.