(beet door, heeft en is doorgebeten),
1. voortgaan met bijten; verder bijten (van scheikundige stoffen); (fig.) die studie is niet prettig, toch moet je doorbijten;
2. met kracht bijten, zodat de tanden erdoor gaan: de hond speelt maar, hij bijt niet door; (van scheikundige stoffen) bijtend doordringen: het zuur is helemaal doorgebeten;
3. door bijten stukmaken, verdelen: een korst doorbijten; een touw doorbijten; ik kan die pil niet doorbijten;
4. door bijtende werking (van zuren enz.) geheel doen vergaan: het leer is doorgebeten.