Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Door, (divers)

betekenis & definitie

I. voorz.,

1. van een punt van de ene zijde van een ruimte of voorwerp naar een punt aan de andere zijde, zo dat die weg binnen die ruimte ligt: de kogel drong door, de plaat, d.i. hij ging erin aan de ene zijde en kwam eruit aan de andere zijde; een streep door, de rekening; de pen door, iets halen, (fig.) het als afgedaan beschouwen; een gedachte schoot mij door, het hoofd, werd ik mij plotseling bewust; dat is mij door, het hoofd gegaan, daaraan heb ik niet gedacht, dat heb ik vergeten; dat dringt door, merg en been, tot in het diepste innerlijk;
2. van een punt in een ruimte (of stof zonder bepaalde grenzen) naar een ander punt van die ruimte (door vestigt hier de aandacht op de beweging of op te overwinnen weerstand, terwijl in slechts de plaats aangeeft); hij liep door, de kamer; door, het land reizen; door, het slijk waden; door, de regen lopen; door, dik en dun;
3. van de ene zijde van een opening of doorgang naar de andere zijde: hij stak zijn hoofd door, het venster; een lichtstraal viel door, het keldergat; de trein ging door, de tunnel; door, de ruiten zien; door, een gekleurd glas, door, een verrekijker zien, met die voorwerpen voor het oog verder liggende voorwerpen zien; door, een buis spreken; door, de neus spreken, bij het spreken de neusholte laten resoneren; (fig.) iets door, de vingers zien, oogluikend toelaten;
4. van de tijd voor gesteld als een ruimte die te doorlopen is: zijn roem zal door, alle tijden, eeuwen heen blijven leven; hoe komen we door, de slechte tijd; door, de week, op gewone werkdagen;
5. duidt de vermenging van een stof met een andere aan: doe wat zout door, het eten; van geluiden: wilde kreten klonken door, het gebulder en geknetter; zij lachte door, haar tranen heen, terwijl zij nog huilde; (fig.) de jaarlijkse opbrengsten door, elkaar (genomen), tot een gemiddelde herleid; door, de bank, gemiddeld;
6. om een zaak als oorzaak, middel of beweegredenen aan te duiden: hij heeft door, zijn optreden alles bedorven; door, zijn tussenkomst is de zaak geregeld; door, de rook niet kunnen zien; ook gevolgd door een infinitief, al of niet met te: door, ijverig (te) werken kun je dat doel bereiken; m.n. in de passieve vorm: het nieuws werd door, bulletins bekend gemaakt; dit meubelstuk is door, een vakman gemaakt; door, medelijden gedreven, heb ik hem opgenomen; (met verzwakking van verbaal begrip) die steden zijn door, een spoorweg verbonden; door, een straat gescheiden; ik weet het door, mijn vriend, die heeft het mij verteld;

II. bw.,

1. ter aanduiding dat een beweging plaatsheeft van één punt van een ruimte of zelfstandigheid naar een tegenoverliggend of zich aan het eind bevindend punt, of een opening passerend: hij liep de tuin door,; de tunnel gaat onder het water door,; de kast kan de deur niet tussen de bomen door,; met betrekking tot de tijd: de hele dag door,, gedurende de hele dag; zijn hele leven door,, de hele winter door, was hij ziek; tussen de buitjes door,, in de ogenblikken dat het droog is; zij lachte onder haar tranen door,, zij lachte terwijl zij nog huilde;
2. door, en door, is een versterking van door: de snee ging door, en geheel door het voorwerp of de stof heen; ik ben door, en door, koud; (oneig.) volledig, in de grond, zeer: ik ken het land door, en door,; zij is door, en door, fatsoenlijk;
3. in predikatief gebruik: de zweer is door,, doorgebroken, de schoenen zijn door,, doorgesleten; het is twaalf uur door,, iets later dan twaalf uur; wij zijn het bos door,, aan het andere eind gekomen; ik ben het boek door,, heb het ten einde toe gelezen, bestudeerd;
4. de verbinding met er wordt thans aaneengeschreven (erdoor); het kan ermee door,, het schikt nogal; er van door, zijn, gaan, het hazepad kiezen, met geld of andere waar weg zijn (ervandoor).

In scheidbare samenst. met een ww. (klemtoon op door) betekent het: bij voortduring, aanhoudend (doorschrijven), verder (doorrijden), in stukken (doorbreken), stukmaken, verslijten (doorlopen), doorheen (doordringen).

In onscheidbare samenst. (klemtoon op het ww.) heeft het als grondbetekenis doorheen, maar de betekenis van de samenst. heeft zich zodanig gewijzigd, dat zij niet meer door eenvoudige oplossing is weer te geven (b.v. doorschieten, doorsnijden, doorsteken, doortrillen, doorzoeken). Opmerking verdienen nog denominatieven als dooraderen, doorspekken. Bij de behandeling van de samenst. is, wat de scheidbare betreft, niet naar volledigheid gestreefd. Waar de samenst. geen andere betekenissen heeft dan de hier aangegevene, is zij meestal weggelaten daar men nagenoeg elk ww. met door kan verbinden: doorbidden, voortgaan met bidden; doorblaten, voortgaan met blaten enz. De ontbrekende sla men dus bij het hoofdwoord op. Indien beide klemtoonvormen voorkomen is die niet in het trefwoord, maar in de vervoeging weergegeven.

< >