Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Donatist

betekenis & definitie

m. (-en), lid van een christelijke sekte in Noord-Afrika, die zich in de 4e eeuw van de kerk afscheidde, omdat zij een strengere zedelijke tucht in de kerk voor stond.

De scheuring der donatisten ontstond in 311 te Carthago, toen Caecilianus daar tot bisschop gekozen was en zich liet wijden door bisschoppen die men ervan beschuldigde dat zij gedurende de vervolging afvallig waren geweest. De donatisten betoogden dat een sacrament dat toegediend was door een zondaar ongeldig was. Zij verkozen eerst Marjorinus, daarna (313) Donatus de Grote tot bisschop van Carthago; naar de laatste werden zij donatisten genoemd. De keizers waren tegen een splitsing van de kerk. Constantijn de Grote trachtte daarom met geweld de donatisten tegen te gaan, waarop fanatieke elementen der sekte zich verbonden met de ontevreden boeren. Zij trokken vagebonderend het land door.

Hun grootste tegenstander was Augustinus. In 411 werd te Carthago een synode gehouden, waar de keizerlijke commissaris besliste ten gunste van de met Rome verbonden bisschoppen. In 414 werden de donatisten alle burgerlijke rechten ontzegd en in 415 werd hun het houden van godsdienstige bijeenkomsten verboden. Toch hielden zij stand, totdat de gehele kerk van Noord-Afrika door de Vandalen en Arabieren in de 7e-8e eeuw te niet gedaan werd. In de strijd tegen de donatisten besloot de kerk, dat de waarde der sacramenten objectief gelegen was in de sacramenten zelf en niet afhing van de waardigheid van de priester die ze bedient.

LITT. W. Frend, The donatist Church (1952); E. Tengström, Donatisten und Katholiken (1964).

< >