Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dom, (kerk)

betekenis & definitie

[Lat. domus, huis], m. (mv. domkerken),

1. bisschoppelijke hoofdkerk, kathedraal; thans als willekeurige ben. voor bepaalde kerken;
2. koepel;
3. afk. van domtoren.

In de oudchristelijke tijd was de dom een bisschopswoning, sinds de latere middeleeuwen werd het, met de naam van een heilige, de aanduiding van een kerk (b.v. domus Sancti Martini, domus Sancti Petri). In engere zin is een dom de hoofdkerk van een bisdom (Frans: cathédrale). De dom komt alleen voor in Italië (duomo), Duitsland (Dom) en in Nederland, waar de oude kathedrale kerk van Utrecht na de Reformatie als enige kerk in Nederland deze titel heeft behouden. Daar in Italië duomo ook voor koepel werd gebruikt, betekent dit woord in de renaissance dikwijls in het algemeen iedere koepelkerk, later iedere kathedraal. Ook in Engeland betekent dome, koepel.

LITT. J. Baum, 12 Deutsche Dome des Mittelalters (1955); L. Marchetti en C. Bevilacqua, Dome und Kathedrale Italiens (1959); E.J. Haslinghuis en C.J.A.C. Peeters, De dom van Utrecht (1965).

< >