(doodde, heeft gedood),
1. van het leven beroven, doodmaken, ter dood brengen: de gevangenen werden gedood; (abs.) een doodslag of moord begaan: iemand die gedood heeft;
2. (fig.) een einde maken aan het bestaan van, vernietigen, doen ophouden: alle ijver doden; de tijd doden, verdrijven;
3. dat is dodend om aan te horen, geestdodend, in hoge mate vervelend.