Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dobbelen

betekenis & definitie

(dobbelde, heeft gedobbeld), een kansspel: met dobbelstenen (teerlingen) werpen om daarvan winst of verlies te laten afhangen ; (spr.) tegen elf ogen dobbelen, zeer weinig kans hebben; bij uitbreiding in toepassing op andere kansspelen of, oneig., op praktijken die het karakter van een kansspel hebben, zoals het speculeren aan de beurs; ongelukkig dobbelen, niet fortuinlijk zijn.

De oorsprong van dobbelen, waarschijnlijk het oudste en meest verbreide hazardspel, is onbekend. Aangenomen wordt dat het aanvankelijk werd gespeeld met kootjes van (offer)dieren en evenals bikkelen als een methode gold om de goden te raadplegen. Ook de oorsprong van uit velerlei materialen (o.a. hout, ivoor, been) vervaardigde kubusvormige dobbelstenen, waarbij elk vlak voorzien is van 1—6 ogen, zodanig gerangschikt dat de som van de aantallen op twee tegenovergestelde vlakken steeds zeven bedraagt, is niet bekend. Wel staat vast dat de Etruriërs reeds in de 9e eeuw v.C. stenen gebruikten, die veel op de tegenwoordige geleken. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus beschreef de Germanen als hartstochtelijke dobbelaars, maar ook bij de Romeinen zelf gaf het spel al vroeg aanleiding tot overheidsmaatregelen. Tijdens de middeleeuwen kwamen o.a. in de Nederlanden zgn. dobbelscholen (speelhuizen) voor, maar ook lang daarna werd, gerechtelijke en kerkelijke maatregelen ten spijt, vooral in herbergen veel en vaak grof, o.a. om geld, gedobbeld.

Het spel kent vele variaties; winnaar is vrijwel altijd degene die het hoogste aantal ogen werpt. zie alea.

LITT. A.Hallema, De dobbelsteen en het dobbelspel in de lit. en de hist. (in: De Nieuwe Gids n, 1930); M.Clidière, Spellen en spelen (1971); F.G. Grunfeld, Spelletjes uit de hele wereld (1975); L. Vié, Spelen met pokeren dobbelstenen (1975).

< >