[Gr. diskos, schijf], m. (-sen),
1. werpschijf of voorwerp van deze vorm ;
2. (plantkunde) uitgroeiing (zwelling) van de bloembodem, zie bloem;
3. (anatomie) kraakbeenschijf ;
4. (oosterse liturgieën) zie diskos.
ANATOMIE.
1. Discus articularis, een in de gewrichtsholte liggende schijf van kraakbeen, die de gewrichtsvlakken beter aan elkaar doet sluiten ( zie gewrichtsschijf).
2. Discus intervertebralis, een laag vezelig kraakbeen tussen twee opeenvolgende wervellichamen (zie tussenwervelschijf).
SPORT. Discuswerpen is een onderdeel van de atletiek. De discus is een lensen cirkelvormige schijf van hout, steen of metaal, omzoomd door een metalen band en met een metalen klem in het midden. Hij wordt door de atleet vanuit een cirkel zo ver mogelijk weggeworpen. Het bewegingsverloop van de worp verloopt in drie fasen: de zwaai, de wending om de as en de worp. Bij de damesatletiek bedraagt het gewicht van de discus 1 kg, voor de heren is dit 2 kg. Discuswerpen werd al in het oude Griekenland beoefend; het symbool voor de Olympische spelen was een discuswerper.