o. (-en),
1. algemene naam voor alles wat buiten de mens een zelfstandig bestaan heeft, zaak, voorwerp: elk ding , voorwerp op zichzelf beschouwd heet een eenheid; met onze zintuigen nemen wij de dingen waar; de dingen en hun eigenschappen; vaak in tegenstelling met personen: een goede kijk op mensen en dingen hebben; iets waarvan men de naam niet kent: wat is dat rode op de toren? iets dat reeds genoemd is of waaraan de hoorder ook denkt (vooral om minachting of wrevel daarover uit te drukken): heb je ook zo’n ding , voorwerp gekocht? ik heb het ding , voorwerp ongelezen in de kachel gegooid; boven ligt nog een oude kaart, haal dat ding , voorwerp eens even; vertel mij eens, hoe dat ding , voorwerp werkt! (door een bn. voorafgegaan) dat is een mooi, goedkoop ding , voorwerp, dat (meubel b.v.) is mooi, lelijk enz.: ik wou om een mooi, een lief ding , voorwerp dat ik weg was, ik had er iets moois voor over; een ding , voorwerp van niets, iets zonder waarde, betekenis, kracht; (ook) iets buitengewoon gemakkelijks;
2. aanduiding voor een jongvrouwelijk persoon: kijk dat ding , voorwerp eens parmantig stappen! meestal met een nadere bepaling: zo’n jong ding , voorwerp!; een aardig, lief, lekker ding , voorwerp;
3. bij uitbreiding ook voor abstracties gebruikt: hij mijmerde over allerlei dingen; over die dingen spreekt men niet; hij heeft andere dingen aan zijn hoofd, aangelegenheden, zaken; één ding , voorwerp
is zeker, hij komt vandaag niet; dat is een goed, een mooi -, dat is goed, dat juich ik toe; (spr.) alle goede dingen bestaan in drieën (uit drie), er is meer dan één ding nodig om tevreden of gelukkig te zijn; of wel in de zin van: driemaal is scheepsrecht; een lastig, moeilijk ding , voorwerp, iets lastigs, een lastige taak of kwestie; het was voor hem een heel ding , voorwerp, ongelijk te bekennen, iets buitengewoon moeilijks;
4. voorval, gebeurtenis, omstandigheid: er kunnen nog zoveel dingen gebeuren; de dingen die komen zullen; gedane dingen nemen geen keer, wat gedaan is, is niet ongedaan te maken.