Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Diktegroei

betekenis & definitie

m.,

1. groei van een orgaan in de breedte; toename van de omvang van stammen en wortels.

Diktegroei van stam en wortel komt bij de zaadplanten (Spermatophyta) tot stand door de werkzaamheid van het cambium. Door deling van de cellen van deze cambiumcilinder wordt naar binnen hout en naar buiten bastweefsel afgezet. In gematigde streken staat in de winter de cambiumwerkzaamheid stil, in de tropen dikwijls gedurende een droge periode (zie groeiring). De hoeveelheid nieuw gevormde bast is altijd veel geringer dan het in dezelfde periode gevormde hout.

Ten gevolge van de toenemende omvang van de houtcilinder moet ook de bast in omvang toenemen. Deze zgn. dilatatie kan op verschillende manieren plaatsvinden, o.a. door wigvormige verbreding van de mergstralen (zie hout). De buiten de bast gelegen schors dilateert ook. Bij de meeste bomen treedt na enkele, soms pas na vele jaren, kurk op in de schors; de daarbuiten gelegen delen, o.a. de opperhuid, raken geïsoleerd, kunnen zich niet meer delen, sterven af; er ontstaan scheuren in de dode korst. De buitenste (jongste) jaarringen van het hout (xyleem) geleiden het uit de bodem opgenomen water met daarin opgeloste zouten, terwijl de bast (floëem) de in de bladeren gevormde organische verbindingen (zie fotosynthese) transporteert. Zie transport.

< >