v. (-n, -s),
1. het dik-zijn;
2. de afmeting (met of zonder maat): de dikte van het ijs, van een boom; een dikte
van vier voet; de platen zijn in verschillende diktes verkrijgbaar;
3. de toestand van dik (opeengepakt of dikvloeibaar) te zijn: de dikte van de mist, van de verf;
4. dikke, verdikte, opgezwollen plaats: een dikte aan een tak; hij heeft een dikte aan zijn voet.