v., de leer van de verrichtingen van de organen in het (dierlijk) organisme.
De dierfysiologie bestudeert de functie van organen en orgaansystemen van de diverse diergroepen (‘vergelijkende’ fysiologie). Nadat onder invloed van het opkomende darwinisme en de afstammingsleer de belangstelling van de dierkundigen in de tweede helft van de 19e eeuw overwegend op de bouw en de ontwikkeling van de dieren gericht was, kwam in het begin van de 20e eeuw hierin een kentering. Belangrijke onderzoekers waren b.v. K.von Frisch en H.J.Jordan. Men onderscheidt twee richtingen: de chemische (b.v. spijsverteringsprocessen) en de animale dierfysiologie (b.v. zintuigfuncties). Vrijwel alle universiteiten hebben dierfysiologische instituten. Zie fysiologie.
LITT. W.von Buddenbrock, Vergleichende Physiologie (6 dln. 1950—67); S.Dijkgraaf en H.J.Vonk (red.), Vergelijkende dierfysiologie (2 dln. 1971).