v., het opzettelijk pijn of letsel toebrengen aan dieren of het onthouden van de nodige verzorging.
Op dierenmishandeling staat volgens art. 254 Ned. Wstr gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of boete van ten hoogste f 1000. De uitdrukking hierin, zonder redelijk middel of doel, kan opgevat worden als een omschrijving van de wederrechtelijkheid; wanneer het toebrengen van pijn of letsel wederrechtelijk is hangt van de omstandigheden af. Zeer moeilijk te beantwoorden is de vraag of vivisectie geoorloofd is. Het doel is meestal redelijk, maar de middelen zeer dikwijls niet, zodat strafbaarheid mogelijk is. Met hechtenis van ten hoogste een mnd. of geldboete van ten hoogste f 600 worden volgens art. 455 Wstr gestraft zij die nodeloos een dier pijn of letsel veroorzaken, een dier kwellen of de gezondheid van een dier benadelen of, als zij tot de verzorging van een dier verplicht zijn, het de nodige verzorging onthouden.
Art. 455 Wstr geeft een aantal gevallen die tot de strafbaar gestelde feiten worden gerekend. Herhaling binnen resp. vijf of drie jaar kan leiden tot strafverhoging tot resp. één jaar gevangenisstraf of drie maanden hechtenis. De artikelen werden gewijzigd bij de Wet op de Dierenbescherming van 25.5.1961, Stb. 19, waarbij geschrapt werd de bepaling dat poging tot misdrijf niet strafbaar is, zodat poging tot het mishandelen van een mens nu niet strafbaar is en poging tot mishandeling van een dier wel.
In België stelt de Wet op de Dierenbescherming van 1975 gevangenisstraf van maximaal drie maanden tegen diegene die zich schuldig maakt aan daden van wreedheid of aan buitensporige mishandeling jegens dieren. Verder worden o.a. strafbaar gesteld het blindmaken van zangvogels en het inrichten van dierengevechten.
Het Belg. WStr bestraft het vergiftigen van paarden, van andere treken lastdieren en van het vee (art. 538), alsmede het buiten noodzaak doden of erg kwetsen in bepaalde omstandigheden van deze dieren en van andere huisdieren (artt. 540, 541). Het vernielen van vis is insgelijks strafbaar (art. 539).