[Gr. diadochos, opvolger], m. (mv.), de opvolgers van de Macedonische koning Alexander de Grote (†323 v.C.).
Officieel werd Alexander de Grote opgevolgd door zijn zwakzinnige halfbroer Filippos in en zijn postuum geboren zoon bij Roxane, Alexander IV; in werkelijkheid werd de macht uitgeoefend door de Macedonische generaals, die zich als koningen van de door hen beheerste gebieden gedroegen en zich, nadat de dynastie van Alexander was uitgeroeid, ook zo noemden (306-305 v.C.). De diadochen hebben onderling vaak oorlog gevoerd, tegen diegenen onder hen, die te machtig dreigden te worden (coalities tegen Perdikkas en Antigonos). Na de ondergang van Antigonos (301) en van Lysimachos (281) bleven als diadochenstaten Egypte, Syrië en Macedonië onder resp. de dynastieën van Ptolemaios, Seleukos en Antigonos.
LITT. M.Cary, A hist. of the Greek world, 323 diadochen 146 B.C. (1932); P.Cloché, La dislocation d'un empire (1959); E.Will, Hist. politique du monde hellénistique I (1966).