Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Diaconaat

betekenis & definitie

[Gr. diakonos, dienaar], o.,

1. in de R.K. Kerk term voor diakenwijding en diakenambt; zie diaken;
2. in de protestantse Kerken in het algemeen de roeping van de gemeente tot de dienst van barmhartigheid, en vooral tot de diaconale taak, zoals deze aan de diakenen als ambtsdragers van de gemeente is toevertrouwd.

In de ordinantie voor het diaconaat van de Ned. Hervormde Kerkorde wordt omschreven wat tot die diaconale taak behoort: o.a. zorg voor zieken, zwakken, bejaarden, rustbehoevenden, hulpverlening in sociaal-economische moeilijkheden, aan verwaarloosde gezinnen, aan weduwen en wezen en aan hen die met zedelijke of lichamelijke ondergang worden bedreigd. De taak van het diaconaat wordt hier duidelijk veel breder omschreven dan alleen maar als ‘bedeling der armen’. Sedert de jaren zestig is vooral de geestelijke en lichamelijke nood in de derde wereld binnen het gezichtsveld van de Kerken gekomen. Grote bedragen werden door haar beschikbaar gesteld om deze nood te lenigen. Men spreekt in dit verband van werelddiaconaat. De Wereldraad van Kerken heeft deze hulpverlening sterk bevorderd en treedt in vele gevallen coördinerend op.

LITT. P.J.Roscam Abbing, Diakonia (1950); D.J. Karres, De gemeente en haar diakonaat (1969); J. van Klinken, Werelddiakonaat (1975).

< >