[county Devon, Eng.], een periode en systeem van het Paleozoïcum.
Boven-Devoon Famennien Frasnien (360-350) mln. v. C.
Midden-Devoon Givetien Eifelien (Couvinien) (370-360) mln. v. C.
Onder-Devoon Emsien Siegenien Gedinnien (400-370) mln.v. C.
Het Devoon is voor het eerst in 1839 onderscheiden door T.H. de la Bèche (*1796, †1855), R. Murchison (*1792, †1871) en A. Sedgwick (*1785, †1873) aan de hand van fossielen uit Zuid-Devon, die door W. Lonsdale (*1794, †1871) in 1837 beschreven waren. De formaties van het Devoon in Engeland worden gevonden tussen de geplooide lagen van Cambrium en Siluur aan de onderzijde, en de mariene kalken gevolgd door steenkoolhoudende lagen erboven (zie Carboon). In Engeland is het Devoon vooral ontwikkeld als lagunaire en zoetwaterafzettingen waarin rode kleuren vaak opvallend domineren.
Dit pakket wordt vaak als de Old Red Sandstone aangeduid, terwijl de rode zandige lagen boven de steenkool als de New Red Sandstone worden onderscheiden (zie Perm). Het aldus in Engeland gedefinieerde interval wordt wereldwijd herkend. Deze herkenning is mogelijk door de karakteristieke fossiele flora en fauna, die zowel in de continentale als in de mariene afzettingen kunnen worden gevonden. Terwijl Engeland een ontwikkeling van het Devoon vertoont, overwegend in continentale facies, vertonen de Ardennen, de Eifel en het Sauerland hetzelfde interval overwegend in een mariene facies, met een continentale facies, arkose, in de basis.
De onderen bovengrens van het Devoon liggen internationaal niet vast. De lagen die tot het Devoon gerekend worden, zijn afgezet na de plooiing van het Laatsiluur (zie Caledonische orogenese). De afbraakprodukten van het daarbij ontstane Caledonische gebergte, hebben aanleiding gegeven tot het ontstaan van de Old Red Sandstone (Amerika, Groenland, Engeland, Scandinavië, België). Een brede gordel van zeeën scheidde Laurasië van Gondwanaland, waar het Devoon over het algemeen slecht ontwikkeld is. In Australië is de centrale Amadeus Trog met continentale devonische lagen op gevuld; ondiep mariene lagen vindt men langs de randen van het Australische, Zuidafrikaanse en Zuidamerikaanse schild. In Zuid-Afrika worden bij Kaapstad vroegdevonische afzettingen gevonden met glaciale kenmerken.
Gedurende het Devoon waren de bewegingen in de aardkorst overwegend van verticale aard (breuken, slenkvorming) met lokaal uitvloeiingen van vulkanische gesteenten. Het Devoon is het best ontwikkeld in de Belg. Ardennen, dat met de Eifel en Sauerland als het type-gebied geldt.
Fossielinhoud van het Devoon. Het Devoon is de periode waarin zich de landplanten voor het eerst op grote schaal ontwikkelen en over de aarde verbreiden: paardestaartachtigen (Equisetophyta), wolfsklauwachtigen (Lycopodiophyta) en varenachtigen (Pterophyta); en de sporen van deze plantengroepen (Sporomorpha) worden voor biostratigrafie toegepast. Ook de landdieren ontwikkelen zich voor het eerst in deze periode. De zoetwatervissen laten een specialisatie zien (longvissen, kwastvinnigen) en m.n. op Groenland en in Schotland worden resten van een primitieve amfibie Ichthyostega gevonden, met kenmerken van kwastvinnige vissen. Ichthyostega is de eerste vertegenwoordiger van de Labyrinthodontia, een groep amfibieën die aan het eind van het Trias uitsterft.
In het mariene milieu ontwikkelen de groepen ongewervelde dieren uit het Siluur zich overvloedig, behalve de Graptolieten die in het Devoon uitsterven. De Rugosa (koralen) vormen met de zeelelies en de Brachiopoden (m.n. Spirifer) riffen (in Canada belangrijke olie-reservoirs). Bij de mollusken ontwikkelen zich de oudste ammonieten (Clymenia, Goniatitidae). Onder de vissen komen de Placodermi voor (gepantserde vissen met een lengte tot 10 m). Onder de microfossielen zijn de conodonten, fossiele organische resten die mogelijk afkomstig zijn van primitieve vissen, van belang.
Op diverse plaatsen bevatten devonische gesteenten economisch winbare ertsen (ijzerertsen van het Lahn-Dill-gebied in Duitsland; de Erzberg in Stiermarken in Oostenrijk). In de Harz zijn devonische gesteenten omgezet in pyriet, zinkblende, bariet en galeniet. Bij Bundenbach zijn lange tijd dakleien geëxploiteerd, en talrijke fossielen uit het Devoon (zeeslangen en zeelelies) zijn gevonden.