[Fr.], (mv.),
1. (dames)ondergoed;
2. wat onder of achter iets zit, de geheime beweegredenen ervan, achtergrond.
In de oudheid werden geen dessous gedragen. In de eerste eeuwen n.C. werd het ‘subligaculum’ gedragen, tweedelig, vergelijkbaar met de moderne bikini. De Germanen en andere stammen introduceerden het dragen van een broek. Van de lle-16e eeuw ging de vrouw meer dessous dragen, o.a. het doublet, een voorloper van het korset. De Franse koningin Catharina de’ Medici geldt als degene die in de 16e eeuw voor de vrouw de caleçon (korte onderbroek) introduceerde. Na de renaissance verdween de caleçon en werd een aantal rokken over elkaar gedragen.
De mode bepaalde in sterke mate welke soort dessous gedragen werden. Tot ca. 1840, toen de crinoline in de mode kwam, werd de broek door vrouwen alleen gedragen bij sport en paardrijden. Een belangrijke rol speelde hierbij het verzet van de geestelijkheid tegen het dragen van een broek, want hierdoor zou de vrouw zich veel vrijer gedragen. Van 1870-1914 bestonden de dessous uit hemd, korset, wijde lange broek, verscheidene onderrokken, kousen en kousebanden. Na de Eerste Wereldoorlog kwam de bustehouder in gebruik; hemd en broek werden korter en de onderrokken verdwenen. Na de Tweede Wereldoorlog zijn de dessous deel uit gaan maken van het totale modebeeld: zij dienen nu niet meer zozeer om gedragen, dan wel om uitgetrokken te worden.
Litt. C.Saint-Laurent, Sittengeschichte des weiblichen Dessous (1968).