Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Desintegratie

betekenis & definitie

[Fr. Lat. de, ont-, integrare, in het lid zetten, heel maken], v., in het algemeen het uiteenvallen, het niet meer functioneren van een totaliteit (m.n. gezegd van gemeenschappen, staten, maatschappijen) als een totaliteit.

psychiatrie. De term desintegratie is niet specifiek en daardoor enigszins in onbruik geraakt. Men duidt er nog wel een stoornis in de persoonlijkheid mee aan waardoor deze niet meer als een totaliteit functioneert (integratie), maar dit is dan eigenlijk nagenoeg identiek met psychose. sociologie. Naarmate in de eerste helft van de 20e eeuw de snelle en grondige verandering van allerlei oude maatschappelijke instellingen tot het bewustzijn doordrong, ontstond een bezorgdheid over het vacuüm door het wegvallen van deze houvast biedende instituties. Men nam stilzwijgend aan dat de behoefte daaraan voor de enkeling onverminderd en onveranderd bleef bestaan en zag geen volwaardige vervanging van hetgeen verloren ging. Uit de neiging de sociologie als maatschappelijke ‘waarschuwings-wetenschap’ te zien kreeg het begrip desintegratie bijzondere aandacht: in de vergelijking met de pre-industriële (agrarisch-ambachtelijke) maatschappij werden veel verschijnselen als symbolen van ontbinding uitgelegd, met daaraan inherent een scherpe onderwaardering voor actuele verschijningsvormen. Uiteraard speelde deze voorkeur in het Europese milieu een veel grotere rol dan in het Amerikaanse, omdat daar het besef van een afbrokkelende oude maatschappij veel minder levend was.

In algemene sociologische zin kan men desintegratie de beginfase van een bepaald differentiatieproces noemen, b.v. van het ontstaan van een industriële ondernemersklasse uit, naast en boven de categorie van de ambachtslieden, of van een priesterkaste uit en boven de volksmagiërs. M.n. voor het gezin wordt de term desintegratie gebruikt om aan te geven dat het zich als zelfstandige kleine eenheid heeft losgemaakt uit het grotere verband van familie en dorpsgemeenschap. De differentiatie van de functie van het familiehoofd heeft hier vooral toe bijgedragen. Waar eens de vader tevens bedrijfsleider was, omdat vrijwel alle economische produktieve activiteit in familieverband werd verricht, heeft de bedrijfsleiding zich nu geheel hiervan los gemaakt en hebben zich wonen en werken ook in andere opzichten geheel van elkaar gescheiden ontwikkeld. Dit heeft niet alleen geleid tot een desintegratie van het gezin uit allerlei gemeenschapsverhoudingen met b.v. hun sociale controle, onderlinge hulpverlening, normatieve ondersteuning en gewoontevorming, maar ook tot het losser worden van de relatie van het gezin met het wijdere verband van de familie. Ofschoon ook dit proces doorgaans negatief werd gewaardeerd, moet het veeleer worden gezien als een structuurverandering, waarbij het gezin meer is afgesteld geraakt op de samenlevingssituatie van de industriële maatschappij.

In de functionele bijdragen van lokale gemeenschap en wijder familieverband aan het gezinsleven wordt nu op andere wijze voorzien, b.v. door resp. massamedia, sociale wetgeving, opvoedkundige instanties en een in het teken van de vrije tijd staande gezinscultus.

Litt. D.Riesman enz., The lonely crowd (1950; Ned. vert. De eenzame massa, 1959); J.v.Baal, De agressie der gelijken (1974); R.S.Coser, The family, its structures and functions (1974).

< >