Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Des, (naamval

betekenis & definitie

2de nv. m. van het lidwoord van bepaaldheid (raakt in onbruik): vaders, van de vader; de zoon huizes; des, avonds, des, morgens, ’s avonds, ’s morgens; in bijw. uitdr. van tijd: hij verdient twintig gulden ’s maands, per maand; 2de nv. van het aanw. vn. dat (ongewoon); bw. (eig. de 2de nv. m. en o. enk. van die) daarom, daarover: des, verheug ik mij; (rechtstaal) dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, met dien verstande dat ...; neen, als ontkenning, achter een onderstelling: als ik schuldig ben des, neen des, zal ik betalen; alle voorgaande voorbeelden en uitdrukkingen zijn bezig te verdwijnen, echter niet: des, te beter, zoveel te beter; des, te erger; ook in samenst.

< >