(Fr. tiers état), term waarmee in de vm. standenstaat, na adel en geestelijkheid, de burgerij wordt aangeduid. De derde stand heeft grote betekenis gehad bij de aanvang en tijdens het verloop van de Franse Revolutie.
Vertegenwoordigers van de derde stand hadden, met vertegenwoordigers van adel en geestelijkheid, zitting in de Staten-Generaal (États-Généraux), de standenvergadering die in de late middeleeuwen in Frankrijk was ontstaan. Er werd per stand gestemd. De standenvergadering verloor door de ontwikkeling van het vorstelijk absolutisme en het daarmee verbonden toenemende centralisme haar functie. Haar laatste bijeenkomst had in 1614 plaatsgevonden. Voortgaande bevoorrechting van de ‘eerste’ standen veroorzaakte onder de burgerij en de boerenbevolking toenemende onvrede die, ten gevolge van het economisch wanbeheer, tijdens de regering van Lodewijk XVI (1774-92) tot uitbarsting kwam. De derde stand riep zich, met zijn eisen tot hervorming, uit tot vertegenwoordiger van het gehele Franse volk, aanvankelijk met uitzondering van adel en geestelijkheid.
Belangrijke invloed op de beweging van de derde stand had de brochure Qu’est-ce-que le tiers état? uit 1788 van de (adellijke) geestelijke Sieyès. De derde stand bepaalde in feite het verloop van de door Lodewijk XVI op 5.5.1789 opnieuw bijeengeroepen vergadering van de StatenGeneraal. Zij eisten dat niet per stand maar hoofdelijk moest worden gestemd. Na afwijzing van deze eis formeerden de Staten-Generaal zich, op initiatief van de derde stand, tot de Nationale Vergadering (Assemblée Nationale).De dertje stand vertegenwoordigde de burgerij (‘les citoyens’). Uitgaande van de opvatting dat de Franse Revolutie een burgerlijke revolutie is geweest, wordt, in navolging van Karl Marx, het proletariaat wel als ‘vierde stand’ onderscheiden.