bn. en bw. (-er, -st),
1. wat deert; jammerlijk, bedroevend: het slagveld leverde een schouwspel op; (zwakker) geducht: een deerlijke misrekening;
2. op deerniswekkende wijze, in zulk een mate; (verzwakt) in hoge mate: het schip was gehavend; ze hebben hem toegetakeld; ik heb me in hem vergist, erg (en tot mijn spijt).