Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Deens

betekenis & definitie

I. bn., van, uit Denemarken;

II. zn., o., Deense taal.

Het Deens behoort, te zamen met het Zweeds, het Noors, het Ijslands en het Faeros tot de Noordgermaanse taalgroep, die kan worden gesplitst in een oostelijke tak (Deens en Zweeds) en een westelijke (Noors en IJslands). Het oudste Deens is het zgn. runenof Ouddeens (ca.800-ca.1100). Dan volgt het Middeldeens (ca.1100-ca.1525), dat kan worden onderverdeeld in het oudere Middeldeens (ca.1100-ca.1350), waarvan de bronnen slechts uit de plaatsen persoonsnamen in Latijnse kloosterboeken bestaan, en het nieuwere Middeldeens (ca. 1350-ca.l525), dat o.a. voorkomt in de oude Deense provinciale wetten (waarbij men reeds grote taalkundige verschillen opmerkt tussen die van Jutland, Skåne en Sjaelland), en tevens in medische en religieuze litteratuur, die vaak vertaald is. In het Middeldeens vindt een aantal veranderingen plaats in de vervoeging en de verbuiging, in de klankleer en de syntaxis. De zinsbouw wordt niet meer bepaald door de vorm van de woorden, maar door de plaats van de woorden in de zin. Een groot aantal woorden, vooren achtervoegsels wordt ontleend aan het Nederduits.

De meervoudsvormen van het werkwoord gaan langzamerhand verloren, evenals de uitgangen van de verschillende persoonsvormen. In de jongste periode, die van het Nieuwdeens (ca. 1525—heden), die weer kan worden gesplitst in het oudere Nieuwdeens (ca.1525-ca.1700) en het jongere Nieuwdeens, ontstaat een rijkstaal, een proces dat vooral door de bijbelvertaling sterk begunstigd is. Beide zijn gebaseerd op het dialect van Sjaelland. Ook de boekdrukkunst heeft het ontstaan van een algemene rijkstaal in de hand gewerkt. Na de reformatie staat het Deens weer aan sterke buitenlandse invloeden bloot: door het humanisme vooral aan het Latijn en in de tweede helft van de 17e eeuw aan het Hoogduits (de hoftaal) en aan het Frans (veel leenwoorden). Belangrijke taalgeleerden, zoals P. Syv (1631—1702), hielden zich met de spelling bezig.

De grammatica is sinds ca. 1700 weinig meer veranderd, maar het Deens is dank zij Holberg tot een cultuuren litteratuurtaal geworden. In de 18e eeuw oefende het purisme invloed uit, terwijl in de 19e en 20e eeuw de taal zich moderniseerde, wat o.a. blijkt uit spellingwijzigingen. In de moderne tijd heeft het Engels invloed.

In de middeleeuwen werd ook Deens gesproken in Zuid-Sleeswijk, Normandië en het noordoosten van Schotland, en tot in de 17e eeuw in de Zweedse prov. Skåne, Halland en Blekinge. In de 20e eeuw is dit beperkt tot een gedeelte van het gebied ten zuiden van de Deens-Duitse grens. [dr.S.Ferwerda]

Litt. J.Brondum-Nielsen, Dialekter og dialektforskning (1927); G.Sarauw, Dansk frå oldtid til nutid (1937); E.Oxenvad, Vort sprog (2 dln. 4e dr. 1943-45); P.Skautrup, Det danske sprogs historie (4 dln. 1944-68); J.Brønsdum-Nielsen, Gammeldansk grammatik i sproghistorisk fremstilling (6 dln. 1950-71); E.Bredsdorff, Danish, an elementary grammar reader (1956); S.Ferwerda en M.Nissen, Leerboek in de Deense taal (3e dr. 1961); A.van Dijk-van Hees, Vitalerdansk (1966, leerboek in het Ned.); A.Hansen, Moderne dansk (3 dln. 1967); P. Diderichsen, Elementier dansk grammatik (3e dr. 1971); A.Munch Nordentoft, Hovedtrak af dansk grammatik (2e dr. 1973).

< >