[Lat. decanus, hoofd (over tien)], m. (-canen, -kanen),
1. deken, voorzitter van een universitaire faculteit;
2. iemand die voorlichting geeft op het gebied van de studie aan leerlingen van een middelbare school (schooldecaan) of aan studenten aan een universiteit (studentendecaan);
3.de verbinding C10H22, het tiende lid van een reeks der alkanen, dat o.a. in petroleum voorkomt.